-
1 spannen
spannen1 spannen, strak zitten ⇒ drukken, knellen♦voorbeelden:auf eine Erbschaft spannen • op een erfenis vlassenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (op)spannen ⇒ strakker trekken, aanhalen♦voorbeelden:〈 figuurlijk〉 den Rahmen sehr weit spannen • het kader zeer breed afbakenen, opzetten1 gespannen zijn, worden, strak worden ⇒ zich spannen, strak gaan staan -
2 den Rahmen sehr weit spannen
het kader zeer breed afbakenen, opzettenWörterbuch Deutsch-Niederländisch > den Rahmen sehr weit spannen
-
3 bandage
-
4 put the horse to the cart
het paard voor de wagen spannen -
5 stretch
n. (stuk) land/weg/zee, uitgestrektheid; tijd(ruimte), periode; gevangenisstraf; rekbaarheid--------v. zich uitrekken; uitrekken; spannen; uitstekenstretch1[ stretsj] 〈 zelfstandig naamwoord〉3 tijd(ruimte) ⇒ tijdspanne, periode♦voorbeelden:4 do a stretch • brommen, zitten5 go for a stretch • de benen strekken, een wandelingetje makenat full stretch • met inspanning van al zijn krachten————————stretch2♦voorbeelden:♦voorbeelden:stretch someone's patience • iemands geduld op de proef stellenmy new sweater stretched when I washed it • mijn nieuwe sweater is uitgerekt bij het wassenwill the beer stretch out? • is er genoeg bier?1 (aan)spannen ⇒ opspannen, strak trekken4 ruim interpreteren/nemen ⇒ het niet zo nauw nemen (met) 〈 regels〉; 〈 bij uitbreiding〉 geweld aandoen, overdrijven♦voorbeelden:be fully stretched • zich helemaal geventhat's rather stretched • dat is nogal overdreven -
6 anspannen
anspannen2 (in)spannen ⇒ concentreren, aan het werk zetten3 in-, aanspannen♦voorbeelden:2 die Muskeln, Nerven anspannen • zijn spieren, zenuwen spannen -
7 coller
coller [kollee]♦voorbeelden:3 coller à la pensée de qn. • iemands gedachte precies uitdrukken; 〈 ook〉 zich inspannen om iemands gedachte goed te kunnen volgencoller à un texte • 〈 van vertaling〉 te woordelijk zijn; 〈 van vertaler〉 te dicht bij het origineel blijven4 ça colle! • dat gaat goed!, dat klopt!, afgesproken!ça ne colle pas entre eux • het klikt niet tussen henII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 aanplakken ⇒ (vast)plakken, lijmen, dichtplakken4 〈 informeel〉gooien (in, tegen) ⇒ met kracht smijten (in, tegen)6 〈 vooral onderwijs〉 een strikvraag stellen ⇒ (met een vraag) in het nauw brengen ⇒ 〈 kandidaat〉 laten zakken♦voorbeelden:coller qn. en prison • iemand in de gevangenis zettencoller qc. par terre • iets op de grond smijten7 être collé • (moeten) nablijven, nazitten♦voorbeelden:se coller du rouge à lèvres • lippenstift opdoens'y coller • 〈 bij verstoppertje spelen〉met de ogen geblinddoekt wachten, terwijl de anderen zich gaan verstoppencolle-toi là • ga daar maar zittense coller devant la télévision • zich voor de televisie installeren1. v1) kleven (aan), vastplakken (aan)2) nauw sluiten [kleding]4) gesmeerd lopen, klikken5) aanplakken, dichtplakken6) lijmen8) smijten9) toedienen10) verkopen [klap]11) aansmeren, opdringen13) laten zakken14) laten nablijven [leerling]15) lastig vallen, hinderen [door zijn onophoudelijke aanwezigheid]2. se collerv2) zich toeleggen (op) [ondanks tegenzin] -
8 Pferd
〈o.; Pferd(e)s, Pferde〉♦voorbeelden:das Pferd beim Schwanz aufzäumen • het paard achter de wagen spannendie Pferde gehen leicht mit ihm durch • hij verliest snel zijn zelfbeheersingdie Pferde scheu machen • iemand van de wijs brengenmit jemandem Pferde stehlen können • aan iemand een kameraad hebben, door dik en dunaufs falsche Pferd setzen • op het verkeerde paard weddenzu Pferde • te paard, op het paard〈 spreekwoord〉 man soll das Pferd nicht am Schwanz aufzäumen • ±imen moet het paard niet achter de wagen spannen/i -
9 bend
n. bocht; kromming; knoop--------v. buigen; aanleunen; krommen; zich laten overtuigen; verdraaienbend1[ bend] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 buiging ⇒ kromming, knik♦voorbeelden:the noise drove me round the bend • het lawaai maakte me hoorndol————————bend21 buigen ⇒ zwenken, neigen2 (zich) buigen ⇒ zich onderwerpen, wijken♦voorbeelden:bend down • zich bukken, vooroverbuigenbend before/to someone's power • voor iemands macht buigen/wijkenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 spannen2 buigen ⇒ krommen, verbuigen3 onderwerpen ⇒ (doen) buigen, plooien♦voorbeelden:〈 figuurlijk〉 bend the rules • de regels toepassen/interpreteren zoals het 't beste uitkomtbend down/up • naar beneden/boven buigenbend one's mind to a problem • zijn aandacht op een probleem richten -
10 strain
n. spanning; (het) drukken; moeite; verstuiken; melodie; toon; tendens, richting; karakter; afkomst--------v. spannen; inspannen; krom buigen; zevenstrain1[ streen] 〈 zelfstandig naamwoord〉8 stam ⇒ ras, soort♦voorbeelden:————————strain21 zich inspannen ⇒ moeite doen, zwoegen♦voorbeelden:2 strain at the leash • aan de teugels trekken, zich los willen rukken 〈 in het bijzonder figuurlijk〉II 〈 overgankelijk werkwoord〉7 afgieten♦voorbeelden:2 strain one's eyes • turen, ingespannen kijkenstrain one's voice • zijn stem forceren -
11 aufziehen
aufziehen♦voorbeelden:2 Gewitter, Nebel zieht auf • onweer, mist komt op(zetten)II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 op-, omhoogtrekken ⇒ overeind trekken2 opentrekken ⇒ uit-, loshalen6 op-, vastplakken ⇒ bevestigen♦voorbeelden:eine Fahne aufziehen • een vlag hijseneine Spritze aufziehen • een injectiespuit vullen -
12 draw
n. attractie, trekking; (uit)verloting; gelijk spel, remise--------v. tekenen; trekken; opnemen; trekken (v.e. pistool)draw1[ dro:] 〈 zelfstandig naamwoord〉3 aantrekkingskracht ⇒ attractie, trekpleister♦voorbeelden:————————draw2♦voorbeelden:draw near • naderen, dichterbij komendraw off • (zich) terugtrekken, weggaanhe drew alongside the bus • hij ging naast de bus rijden→ draw apart draw apart/, draw away draw away/, draw back draw back/, draw in draw in/, draw on draw on/, draw out draw out/, draw up draw up/♦voorbeelden:the chimney doesn't draw • de schoorsteen trekt nietdraw one's sword against • ten strijde trekken tegendraw along • voorttrekkendraw aside • opzij trekken, apart nemendraw back the curtains • de gordijnen opentrekken/doendraw off • uittrekken, afdoendraw together • samentrekken, nader tot elkaar komendraw someone into a conversation • iemand in een gesprek betrekken2 draw a circle • een cirkel trekken/beschrijvendraw inspiration from • inspiratie opdoen uitdraw on/upon • een beroep doen op, putten uit, gebruik maken vanI'll have to draw upon my savings • ik zal mijn spaargeld moeten aanspreken4 (te voorschijn) halen ⇒ uittrekken; 〈 figuurlijk〉 ontlokken; naar buiten brengen/halen; (af)tappen 〈bier enz.〉5 van de ingewanden ontdoen ⇒ ontweien, schoonmaken10 〈 sport〉een bepaald(e) richting/effect geven aan 〈 de bal〉 ⇒ 〈 biljart〉 trekken; 〈 cricket, golf〉 (te veel) naar s slaan 〈 van rechtshandige〉; (te veel) naar rechts slaan 〈 van shandige〉♦voorbeelden:2 draw a deep breath • diep inademen, diep ademhalenhis story drew tears • zijn verhaal maakte de ogen vochtighe refused to be drawn • hij liet zich niet uit zijn tent lokkendraw forth • te voorschijn halenshe drew all her savings from her account • zij nam al haar spaargeld op (van haar rekening) -
13 harness
n. gareel--------v. optuigen, inspannen (paard)harness1[ ha:nis] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:get back into harness • weer aan het werk gaan————————harness2〈 werkwoord〉♦voorbeelden: -
14 запрягать
v1) gener. aanspannen, bespannen, optuigen, spannen, inspannen, voorspannen2) liter. (iem.) in het gareel spannen (кого-л.) -
15 key
adj. sleutel- (persoon enz.); belangrijkst; centraal; belangrijk; noodzakelijk--------n. sleutel; oplossing; toets; toonaard; muzieksleutel--------n. sleutel; toegang, oplossing, verklaring; toon, toonaard (in de muziek); toets (v. piano, schrijfmachine), klep (v. blaasinstrument); een laagliggend eiland--------v. vals (v. zingen); niet harmoniëren met; spannen; vastzetten; intoetsen; opschroeven, opdraaien spannen; stemmen (muziek)key1[ kie:] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 sleutel 〈van slot; om iets vast te draaien〉 ⇒ 〈 figuurlijk〉 toegang; (strategische) sleutel; oplossing, verklaring; 〈 schaakspel〉 sleutelzet; opwindknop 〈 van horloge〉♦voorbeelden:key to the mystery • sleutel van het raadselin key • zuiverout of key, off key • valsbe in/out of key with • passen/niet passen bij→ minor minor/————————key21 sleutel- ⇒ hoofd-, bepalend, voornaamste♦voorbeelden:1 key factor • belangrijkste/determinerende factorkey figure • sleutelfiguurkey industry • sleutelindustriekey issue • hoofdthemakey job/position • sleutelpositiekey man • sleutelpersoon, centrale figuur, spilkey official • topambtenaarkey question • hamvraagkey role • sleutelrol, belangrijkste rolkey witness • hoofdgetuige, voornaamste getuige————————key3〈 werkwoord〉♦voorbeelden:2 the factories are keyed to the needs of the port • de fabrieken zijn gericht op de behoeften van de havenhis speech was keyed to the political situation • zijn rede was afgestemd op de politieke situatie→ key up key up/ -
16 tendre
tendre1 [tãdr]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m. & v.〉1 teder ⇒ gevoelig, innig, lief(devol), zacht(aardig)2 teer ⇒ zacht, mals♦voorbeelden:pain tendre • vers broodviande tendre • zacht vleesn'être pas tendre pour qn. • niet zachtzinnig met iemand zijnc'est un tendre • het is een gevoelig mens————————tendre2 [tãdr]1 streven (naar) ⇒ beogen, gericht zijn (op), leiden (tot), strekken (tot)2 een neiging vertonen, hebben (om)♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 (uit)strekken ⇒ rekken, aanreiken, toekeren♦voorbeelden:araignée qui tend sa toile • spin die zijn web maakt1. adj1) teder, liefdevol, zacht2) zacht, mals2. v3) gaan (naar)4) (aan)spannen5) uitstrekken6) aanreiken7) behangen3. se tendrev -
17 einspannen
-
18 yoke
n. juk, heerschappij; koppeling; schouderblok met tuig (voor trekdieren); onderdrukking; balans/brug/magneetjuk--------v. onder het juk brengen; in/voorspannen; koppelen, verbindenyoke1[ jook] 〈zelfstandig naamwoord; meervoud: in betekenis 0.2 ook yoke〉2 koppel ⇒ span, paar♦voorbeelden:pass/come under the yoke • zich onderwerpenthrow off the yoke • in opstand komen tegen de dwingelandij2 three yoke of oxen • drie juk/stel ossen————————yoke2〈 werkwoord〉1 onder een/het juk brengen ⇒ jukken, in/voorspannen♦voorbeelden:yoke someone to another • iemand aan een ander koppelen -
19 Gaul
〈m.; Gaul(e)s, Gäule〉♦voorbeelden:1 〈 informeel〉 jemandem zureden wie einem lahmen Gaul • iemand met zachte drang trachten te overredenden Gaul beim Schwanz aufzäumen • het paard achter de wagen spannen〈 informeel〉 das wirft einen Gaul, den stärksten Gaul um! • daar kan zelfs de sterkste niet tegenop!〈 spreekwoord〉 einem geschenkten Gaul sieht man nicht ins Maul • een gegeven paard moet men niet in de bek zien -
20 Schwanz
〈m.; Schwanzes, Schwänze〉2 staart(einde) ⇒ einde, sleep♦voorbeelden:1 〈informeel; figuurlijk〉 den Schwanz einziehen, einkneifen • met de staart tussen de benen afdruipen〈 spreekwoord〉 man soll das Pferd nicht am Schwanz aufzäumen • ±imen moet het paard niet achter de wagen spannen/i
См. также в других словарях:
Pferd — (s. ⇨ Ross). 1. A blind Ferd trefft gleich (gerade) in Grüb herein. (Jüd. deutsch. Warschau.) 2. Alte Pferde achten der Peitsche nicht. Lat.: Psittacus senex ferulam negligit. (Gaal, 926.) 3. Alte Pferde gehen nicht durch. Holl.: Het hollen is… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Fuchs — (s. ⇨ Reineke). 1. Ale Fichse gihn schwer ei s Eisen. (Oberlausitz.) 2. Alle listigen Füchse kommen endlich beym Kirssner in der Beitze zusam. – Petri, II, 6; Simrock, 2888; Körte, 1678; Reinsberg II, 46. Frz.: Enfin les renards se trouvent chez… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Ding — 1. Acht Dinge bringen in die Wirthschaft Weh: Theater, Putzsucht, Ball und Thee, Cigarren, Pfeife, Bierglas und Kaffee. 2. Acht Dinge haben von Natur Feindschaft gegeneinander: der Bauer und der Wolf, Katze und Maus, Habicht und Taube, Storch und … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Ochs — 1. Abgetriebene Ochsen geben zähes Fleisch. 2. Alt ochsen tretten hart. – Franck, II, 14b; Lehmann, II, 27, 32; Körte, 4637; Braun, I, 3116. Die Russen: Ein alter Ochs tritt fest auf, das Kalb springt von einer Seite zur andern. (Altmann VI,… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Pferd — Das Pferd beim Schwanze aufzäumen: eine Sache verkehrt anfangen (vgl. französisch ›brider son cheval par la queue‹ (heute veraltet); niederländisch ›hij toomt het paard an den staarts‹). Mundartliche Varianten sind: niederdeutsch ›he töumt t Piäd … Das Wörterbuch der Idiome
Hosen — 1. Alte Hosen und neu Wams stehen übel zusammen. Holl.: Komt de nieuwe broek aan het oude wambuis, dan scheuren de vetergaten uit. (Harrebomée, I, 93a.) 2. Das sieht man an der hosen baldt, wo das bein ist entzwey gespaldt. Lat.: Cernitur in… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Wagen (Subst.) — 1. A Wugen is a Seiger1, a Schlitten is a Peiger2. (Jüd. deutsch. Warschau.) 1) Uhr. 2) Todter Körper. – Eine Fuhrmannsregel, welche dem Wagen einen Vorzug vor dem Schlitten gibt. Jener besitzt ein Räderwerk wie eine Uhr, während dieser gleich… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Bogen — 1. Aus schlaffem Bogen fliegt kein Pfeil. Holl.: Slappe bogen zijn krachteloos. (Harrebomée, I, 76.) 2. Den Bogen bricht Spannen und Nachlassen den Zorn. – Körte, 670. 3. Der Bogen ist gespannt, aber der Pfeil ist noch im Köcher. Holl.: De boog… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Narrheit — 1. Aus anderer Narrheit lernt der Kluge Weisheit. Holl.: Des anderen dwaasheid zij uwe wijsheid. (Harrebomée, I, 168b.) 2. Das ist die beste Narrheit, die nicht lang weret. – Lehmann, 531, 35. 3. Der ist im ersten Kapitel der Narrheit, der sich… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Pflug — 1. Auss einem Pflug ist bald ein fewer gemacht. – Henisch, 1087, 16. 2. Bai (wer) hir den Plauch (Pflug) nitt hallen well, dei maut ne in Hollant trecken (ziehen). (Iserlohn.) – Firmenich, III, 187, 62; Woeste, 75, 246. 3. Den Pflug führen ist… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Hand — 1. Alle Händ voll to dohne, seggt de ol Zahlmann1, on heft man êne. (Insterburg.) – Frischbier2, 1469. 1) Der Name eines Feldwächters in Insterburg. 2. Alten Händen hilft kein Nagelschminken. – Laus. Magazin, XXX, 251. Russisch Altmann V, 85. 3.… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon